stof

een liefdesverklaring

En ze legt zich neer. Op de koude grond. Het gezicht naar beneden. De ogen open. De buik ontbloot. Haar navel in het gras. Modder en klein grind onder haar nagels. Haar tenen duwt ze de aarde in. Zand in haar neusgaten, tussen haar tanden en in haar ogen.

En ze proeft grond. Ze denkt aan ongewassen prei. Aan een vis die dicht tegen de bodem van een meer leeft en aan hoe ze hem bakt in eigen grond met boter. Aan die keer dat ze als kind uit nieuwsgierigheid van een plas voor haar deur dronk. 

En ze proeft gras en hout. Ze denkt aan het haardvuur bij haar grootouders en hoe ze rood werd als een tomaat. 

En als ze er al een tijdje ligt, proeft ze steen en ijzer. Ze denkt aan de stenen in haar tuin die koel zijn in de zomer, aan de grotten van plastic in haar aquarium voor de goudvis, aan de steentjes die ze verzamelde op stranden en in rivieren en die nat op hun mooist zijn. En ze denkt aan de bloedneus van haar broer op warme zomerdagen, aan zuigen op kleine papercuts, aan de eerste tand die ze verloor, aan de geur van menstruatiebloed in de vrouwentoiletten van de camping.

Haar ogen tranen nu, maar ze sluit ze niet. De zandkorrels prikken en kruipen onder haar oogleden. Ze volhardt. En zo is er na een tijdje geen pijn meer.

Na nog een tijdje denkt ze: mijn leven stopt hier. Al gaat het leven gewoon door. En het is geruststellend dat alles gewoon verder gaat zonder haar. 

Het was zo’n dag waarop de maan de hele dag zichtbaar was aan de hemel en het was pas toen ze de plek zag en hoe de zon op de plas scheen, dat ze zich bedacht dat het een goed moment was om ermee op te houden. En dus legde ze zich neer.  Ze ging door de knieën. Naar het natte gras. Nat van grond en plas. En het mengde zich met tranen en levensnat. Pis, tocht, lichte wind en ogen van glas. Ze likte de lippen en het zout van al even. Nat van snot, afscheid en een zwaar rood hart. Het is niet dat ze niet van leven houdt. Ze leefde vol en zacht. Maar toen zeeg ze neer alsof alles over was. Hier stopt het. En dat is goed. Zo tussen slib en eigen nat. 

En koud is het nu. Ijs en grond en hard. Ze bijt haar tanden stuk op stenen diep onder het zand. Met haar hoofd graaft ze haar graf. Door ijs en grond met rood zwaar hart. Ze denkt aan hoe haar moeder haar op de schommel hoog de lucht in duwde. Hoe het kriebelde in haar buik en haar tenen. En aan hoe ze ‘nog!’ riep. Nog nog nog nog nog. Ze denkt aan hoe haar eerste lief haar tussen haar benen likte. En nog nog nog nog. Ze denkt aan die keer dat ze ’s nachts, bang van bliksem en donder, de kamer van haar ouders inliep en zich tussen hen in nestelde, diep onder de dekens, tegen hun naakte warme lijven aan. En nog nog nog nog nog. Ze denkt aan de vogel die zichzelf dood vloog tegen haar slaapkamerraam en hoe ze hem een tijdje zag stuiptrekken en vervolgens dood bewaarde tussen haar sokken. Ze denkt aan hoe ze de buren seks hoorde hebben door de muren en hoe hun gekreun haar een warm gevoel gaf. En nog nog nog nog nog. Ze denkt aan hoe haar vader haar leerde om met twee woorden te spreken. Dank u. Ja graag. Nog meer. Tot morgen. Heel fijn. Niet leuk. Ik ben. Ze denkt aan alle soorten van water. Water uit kranen. Water uit de lucht. Water in flessen. Zeewater. Rivierwater. Water in het zwembad van de buren. Water in het bakje van de hond. Warm water vol insecten in plonsbaden in de zomer. Water in aquaria. Water in riolen vol ratten. Water dat het land overstroomt en alles op haar weg meesleurt. Water in een glas op haar nachtkastje vol stof, speeksel en vliegjes.

Ze plast. Het is warm. En goed zo. Het is lastig ademen nu. Grond en zand en zwart. En goed zo. 

En ze voelt hoe grond en dier aan haar wennen nu ze hier al een tijdje ligt. Een straathond lekt haar vingers schoon. Mieren zien haar aan voor voedsel. In lange smalle rijen vervoeren ze kleine stukjes dood vel. Kevers bouwen nesten in haar lange haren. Een worm kronkelt zich via haar neusgat een weg naar boven en tast langzaam haar hersenen aan. Dichtbij de grond is het nooit stil. Ze hoort hoe de wind het gras doet fluiten. Ze hoort hoe de muis bevalt onder de grond, hoe de poten van de duizendpoot door de aarde wroeten, hoe de slang vervelt en de rups ontpopt. Zij is van hen nu. 

En dan stopt het. Haar hart. En dus ook haar leven. Haar lichaam geeft de laatste warmte af aan de grond. Even wordt het vochtig tussen lijf en aarde. Ze trilt en doet het zand vibreren. 

En ze kakt. En ze gist. Haar buik staat bol – het vel strak – voor hij openbarst en zij als sap de grond insijpelt. Het vlees valt van haar botten. Haar gezicht lost en zinkt het zand in. Haar huid houdt haar niet langer samen. Haar tong droogt op tot leer. Zand met vel, vlees, nagel en tand. Ze wordt blauw, oranje, paars en dan zwart. 

En dieper zinkt zij. In stukken gaat zij haar eigen weg. Haar geur trekt worm, mier, mol, vogel en zwijn aan, die haar verder verdelen. Vingerkootjes blijven steken achter wortels van bomen. Haar oog lost een oogkas en rolt de aarde in tot in het hol van de mol. De eekhoorn trommelt met haar ribben op boomstammen en de ekster bergt de ring van haar ringvinger op in zijn nest. 

En dieper zinkt zij. Zand met botten, tanden en vel. Haar haar waait weg met de wind. Het blijft hangen achter takken en bladeren. Het waait over bossen en steden tot aan meren waar het dagen op het water drijft tot de vis zich erin verslikt. 

En dieper zinkt zij. Zij verspreidt zich over lange ondergrondse paden. Onderweg komt zij botten van voorouders tegen. Zij bewondert rotsschilderingen en oude potten. Cel wordt stof en dringt aardlaag na aardlaag dieper en dieper de bodem in de bodem de bodem in. Zij ontrafelt langs mammoettanden en dinosauriërs, langs mineralen en methaangas, door permafrost door. En door en door en door. Langs diamant en goud en ijzer. Zij warmt op en bevriest. Warm en koud en dan weer nat en droog. Zij is van iedereen en van alles een beetje nu. En zo, zo voelt zij de warmte van de kern nu. Als honderdduizend cellen smelt zij met haar samen. En zij draait. En draait. En draait. En door en door en door. En nog en nog en nog. En sneller en sneller en sneller. En het rommelt en borrelt en het ontploft. Zij knalt het heelal in. Zwart en zonder tijd. Als stof wordt zij meegevoerd, aangetrokken door de zwaartekracht van duizend planeten. Waar zij meedraait en afzwaait. En soms is het stil. En soms klinken er sterren die vallen en planeten die botsen. En zij voelt geen pijn meer. Zij is in stukken overal nu. Voor iedereen nu.

het gat van de olifant en de man

over radicale nabijheid

En zo verdwijnt de man in het gat van de olifant. Het ging allemaal zo snel. Slechts enkele seconden eerder stond de man nog achter de olifant en nu zit hij in zijn gat. De man deed een paar stappen voorwaarts richting de olifant. De olifant deed een paar stappen achterwaarts richting de man. En toen ging de olifant lichtjes door zijn achterste poten waardoor de man, als een warm stuk boter, in zijn gat verdween. 

De olifant gooit zijn slurf in de lucht, verslikt zich in een pindanoot en piept door zijn neusgaten. Zijn benen trillen en zijn oren flapperen. Hij schuifelt met de dikke ronde poten voor en achter van ongemak en genot. Hij sluit de ogen, geselt zichzelf met staart en kwast en zoekt met zijn slurf over de grond door zand, steen en stof naar houvast. Hij klemt een twijgje en dan een strootje en dan een pindanootje tussen kaak en tong. Boort met de slagtanden kleine putjes in de grond. Hij weet ook niet waarom. Hij rilt over zijn kolossale lijf. De grove poriën van zijn lederachtige huid trekken open en dicht. En open en dicht. Uit zijn bek een beetje kwijl. Uit zijn neusgaten een beetje slijm. Uit zijn hol een beetje vocht. Uit zijn ogen dikke olifanentranen.

Ook de man slaakt een kreet als hij in het gat van de olifant verdwijnt, maar niemand die hem hoort met zijn hoofd in het hol. Zijn stem echoot in de dikke olifantendarm en doet de wanden samentrekken. De man voelt hoe huid en spier rond zijn slapen spannen. Hij zuigt lucht met getuite lippen en lamme tong. Gatlucht doet de oren suizen, de slapen bonken, de samengedrukte wangen blozen. In de olifant is het donker, vochtig en warm en het ruikt er naar turf. De man proeft kleine ondefinieerbare stukjes en rolt ze met zijn tong. Hij kneedt de stukjes tot bolletjes en kauwt ze weer plat. Hij slikt en spuwt terug uit. En rolt weer. En kauwt weer. En slikt weer. En spuwt weer. En zo gaat de tijd in het hol voorbij. 

De olifant zwaait met zijn kwast langs gat en rughaar en overweegt een rol. Hij draait om zijn as om te ontdekken wat er vastzit in zijn hol. Zijn anus staat gespannen als een kleine rekker rond een grote blinkende brooddoos. Met zijn slurf tast hij als een stofzuiger zijn anus af. Hij snuffelt aan de voeten van de mens in zijn gat en niest.

De nies van de olifant plet het hoofd van de man tot moes. Binnenin de olifant kraken de kaken van de man. Zijn ogen spatten open. Zijn tanden rollen als kleine kruimels uit zijn mond en kietelen de wand van de olifant. De olifant doet iets dat lijkt op een mensenlach en maakt een sprong uit een ver circusverleden. De man leeft nog met hersens van moes. En hij weet, nooit eerder was een mens zo dicht bij een olifant. Hij lekt de wanden en legt zijn laatste oor tegen de darm. Hij luistert naar het bloed dat door de dikke aders stroomt. Het hart pompt en klopt iets verder in het kolossale lijf als een grote trom. Bij elke slag knippert de man met zijn ogen. Hij vindt het prima zo en zingt een lied. Zijn stem baant zich een weg naar boven door darm, lever, maag en luchtpijp. En de olifant toetert. Hij toetert een aria. Zijn poten stampen mee in het ritme. Voor en achter en voor en achter. De olifant danst en lacht en dus danst en lacht de man mee. En bij elke stap glijdt de man dieper weg in de olifant. Hij rolt zich tot een bolletje in de dikke darm. Hij trekt zijn kleren uit en plakt zich naakt tegen de warme wand aan. Hij drinkt van het vocht en eet kleine stukjes. Stukjes die hij kauwt en rolt. En zo gaat het nog een paar dagen door. De man die zingt en de olifant die toetert. En samen lokken ze duizend mensen. 

Tot de olifant moet. Hij moet plots hoognodig. Hij perst en bloedt en legt een naakte mens van moes in het stro. De man is koud nu. De man is dood nu. Finaal geplet en gerold tot kleine stukjes  toen hij werd uitgekakt. 

En de olifant toetert nu alleen zijn lied tot zijn laatste dag. En lokt duizend mensen.

het virus en de mens

opsomming van hoogtes en laagtes

Na een paar dagen samen in quarantaine ruikt ze zijn piemel door zijn broek. 

Hoe lang ze al in quarantaine zit, meet ze af aan de lengte van haar schaamhaar. 

Pas na enkele dagen realiseerde ze zich dat dit alles wel eens een ongevraagde ultieme relatietest zou kunnen worden (voor de mensheid?).

Zal er een periode voor en na zijn? Zoals met de Holocaust, Dutroux, 9/11, de tsunami en de arabische lente.

Experiment 1: zou ze de luizen kunnen dulden tot aan het einde van de quarantaine?

Is na dit alles ‘Wil jij met mij in quarantaine?’ het nieuwe ‘Ik vraag het aan’?

Het kind kan er niets aan doen. Het uit alleen maar wat iedereen voelt en denkt, maar dan zonder filter. 

Hij heeft schrik van vagina’s. Hij probeerde het ooit met een vrouw. Maar haar vagina deed hem denken aan een open wonde. Zoals de diepe snee in zijn knie toen hij zes was. Zijn mama stilde de pijn met tuf. 

Ze vraagt zich af of ze ooit zonder penetratie zou kunnen? Of zou ze daar eerst slechtgezind en later kil van worden?

Ze zuigt en proeft urine.Het overkomt hem wel vaker. In zijn voorvel verzamelt hij dingen. Dingen doen nu eenmaal hun ding.

Het duurde even voordat hij de schrik dat een vagina zich rond zijn piet zou sluiten als een vleesetende bloem overwon. 

Normaal is ze nat als ze ovuleert, maar nu niet. Alsof haar lichaam heeft beslist dat een lockdown niet het moment is voor nieuw leven. 

Ze is nu elke dag moeder. Ze is ook graag niet moeder al is ze per definitie moeder. 

Zelfs een zuigvlek en ruwe seks verandert niets aan het gevoel dat de lockdown hen geen deugd doet. De grens tussen hard neuken en hard slaan wordt elke dag dunner. Eerst is hard neuken nog een excuus voor hard slaan. En voor je het weet is er enkel nog hard slaan. Where’s the pleasure in that? 

Nadat ze stiekem in de tuin van de buren aan de cava waren gegaan, kotste hij thuis in de vintage schaal op de salontafel. 

Na vier weken biedt de zorg voor en het welzijn van de terrasplanten haar houvast. Al zijn die totaal onbetrouwbaar.

Quarantaine is niet romantisch. 

Ze dacht dat het zijn voeten waren die ze rook, maar het bleek zijn aars. Dat was even slikken. 

Ze heeft meer puisten dan anders en vraagt zich af of dat komt doordat ze al wekenlang dicht op elkaar leven en elkaars lucht vervuilen. 

Soms denkt ze dat na het virus alles anders wordt. Dat alles verandert. Maar ze beseft dat ze daar dan wel nog iets voor moet doen. Meer dan dit. Dit wat ze nu massaal samen doen. Maar wat dan? En dan gaat ze in bed liggen en doet ze niets en zo zal niets veranderen. 

Deze nacht droomde ze dat ze een zeemeermin was. Een stadszeemeermin. Ze zwom in de Schelde. Zoals de stadsmens vervuilde lucht inademt, zwemt zij in vuil water en ontwijkt ze vrachtverkeer en de schroeven van cruiseschepen. 

Het was tijd voor een pauze. Een beetje afstand zal hen deugd doen. Ze zitten al eeuwen te dicht op elkaars vel. Reset the world. 

Quarantaine vrienden: mensen uit je straat waar je nu wel contact mee zoekt.

mensen verliezen

Een lijstje van wat was en bijna niet meer is:

Het Aralmeer
De Kiribati eilanden 
Bijna de bijen
De melkboer
De Westelijke zwarte neushoorn
De Dodo
De stronttonnetjesschepper
Schokland
God, maar niet voor iedereen
In de verre toekomst Nederland en wie weet ook Vlaanderen en dan de rest
De mannelijke witte neushoorn
De courtisane (is dat?)
De stilte op de Mount Everest
Het ongerepte
De omroeper op de marktplaats
Paaseiland
Taushiro
Alces alces alces
Mededogen
De min
Hier en daar het gemeenschapsgevoel
De grote hoefijzerneus
Zo goed als heel het koraalrif
De planeet pluto
De mopsvleermuis
Hier en daar de politieke correctheid
Meer en meer het mannelijk zaad van goede kwaliteit
Zo goed als heel het Amazonewoud (ooit, en bomen tout court)
Lantaarnopstekers
Het kapitalisme, al klampen we ons vast aan haar barsten
Liefde, in sommige huishoudens
Dat ‘de dingen’ toch zeker ons niet zullen overkomen

panda, porno en de vrouw

een sprookje met happy ending

Zoals elke ochtend groet ze de enorme mannetjespanda in zijn hok. Ze spreekt hem toe, vraagt hem hoe zijn nacht was en geeft hem water en bamboe. Dan rolt ze het scherm binnen en zet ze de door haar zelf-gemonteerde DVD met panda porno op. ’s Avonds speurt ze het internet af op zoek naar nieuw videomateriaal van copulerende panda’s.

Panda’s in het wild, panda’s in de zoo, panda’s in een hok en mensen die erop staan te kijken, panda’s in het struikgewas, panda’s op een tak. Overal panda’s. Panda’s die het snel doen. Panda’s die het traag doen. Panda’s die het proberen te doen. Panda’s die het hard doen. Panda’s die het zacht doen. Panda’s die het apathisch doen. Panda’s die het doen omdat het moet. Panda’s die het doen tijdens een bosbrand. Panda’s die niet durven. En vooral panda’s die het niet doen. Overal panda’s die het niet doen. Tot er zoveel panda’s het niet doen dat er geen panda’s meer zijn. Nergens nog panda’s.

Het vrouwtje, twee kooien verder, is morgen vruchtbaar. Het ei zit klaar.

Op het scherm gaan panda’s op en neer. Wit en zwart en wit en zwart. De enorme mannetjes panda schuifelt, knabbelend op bamboe, dichterbij. Hij zet zich en kwijlt zijn dikke vacht vochtig. Hij kreunt, zo goed als stil, in kleine horten en stoten. Het is niet dat de panda porno hem niets doet. Hij doet gewoon niet wat hij moet. Voor de vrouw bij hem in de kooi zou hij wel willen. Ze heeft wallen en rode ogen van al die lange avonden op het internet. En dus knijpt hij de ogen tot spleetjes, spant hij de billen aan, trekt hij zijn scrotum samen en lift hij enkele seconden zijn lid op. Zij ziet hem proberen. Dat apprecieert ze wel. De mannetjespanda op de DVD stoot een laatste keer, brult en valt achterover. Ze zet hem op pauze. Panda op de rug. Stijve in de lucht. Het is stil in de kooi waar de lichtroze erectie op pauze staat. Ongemak doet handen en poten beven. Een raar gevoel in mensenbuik, in pandabuik. 

Nu wandelt ze op de enorme mannetjes panda af. Zacht legt ze haar hand op zijn vacht en volgt ze met haar vingers de contouren van zijn zwarte vlekken. Haar handen glijden van zijn natte snuit langs zijn kleine oren over zijn rug en weer terug. En heen. En weer terug. Ze realiseert zich dat het de eerste keer is dat ze hem aanraakt. Ze ontdekt kleine stugge korrels in zijn dikke vacht. Panda sluit zijn ogen. En duwt zijn zware hoofd tussen haar benen.  Hij kopstoot lief en zacht. Hij snuffelt haar naar de grond en legt zich langs haar neer met zijn poot op haar buik. Met stompe nagels prutst hij aan haar navelput. Ze spreekt hem toe, vraagt hem hoe zijn nacht was, geeft geen water en bamboe. Ze voelt hoe hij stijf wordt. Zijn lid duwt in haar dijbeen. Scherp en hard.

Het vrouwtje, twee kooien verder, is morgen vruchtbaar. Het ei zit klaar. Wit. En scherp en hard.  

Hij rijdt zich tegen haar aan. Trekt zich aan haar af. En zij laat hem en draait kleine krullen in zijn vacht. Hij ademt in haar nek. Zet zijn kleine tanden in haar schouders. En komt op haar broek. Zo liggen ze er nog een tijdje, hand in poot, tot hij wegkruipt in een hoek. Zij geeft hem water en bamboe en vraagt hem hoe het was. 

Ze rijdt het scherm weg. Breekt de DVD. Hangt thuis de broek in haar kast en ruikt aan de natte panda plek. De plek die ze nooit wast. 

Het vrouwtje is morgen vruchtbaar, alleen in haar kooi. 

Overal panda’s die het niet doen. En ooit nergens nog panda’s. Enkel nog een natte panda plek op een broek in een kast.